Nederland verliest maakindustrie
Nederland is door de jaren heen veel maakindustrie kwijt geraakt aan het midden-oosten en het verre-oosten. Vooral de loonkosten speelde daarbij een belangrijke rol. Maar landen als Duitsland en Zwitserland bleven internationaal wel goed meedoen. Waar verloor Nederland de wedstrijd?
Werkgevers maken zich al langer zorgen over het verdwijnen van de laatste maakindustrie en heeft samen met de Overheid het Kennis en Informatie platform opgezet. Uit het rapport over 2012 blijkt dat Nederland nog een lange weg te gaan heeft, ook al is er enige verbetering.
Het platform richt zich vooral op onderwijs, onderzoek en innovatief ondernemen. Daarnaast vergelijkt het platform zich met GCI [global Competiveness Index] van het World Economic forum. Hieruit blijkt dat qua onderwijs, onderzoek en innovatief ondernemen, Nederland nog behoorlijk achterloopt. Deze lijst wordt door Zwitserland aangevoerd, gevolgd door Singapore, Zweden, Finland en de Verenigde Staten. In 2000 stond Nederland nog op de 3d plaats en in 2011 terug naar plaats 7.
Global manufacturing Competiveness Indices[GMCI] zoals van Deloitte, laten zien dat het spectrum van factoren een stuk breder is. Daarbij gaat het om talent innovatie, kosten van materiaal en arbeid, energie kosten, leveranciers netwerk, lokale bedrijvigheid, overheids financieel en belastingsysteem, kwaliteit van infra en digitale structuur, overheids investeringen, lokale regelingen, kwaliteit van gezondheidszorg. In de GMCI komt Nederland niet voor in de top 10. [13e plaats] Opvallend is hoe hoog Duitsland scoort met 4e plaats achter China. De Verenigde Staten en Japan voeren de lijst aan. Het grote verschil tussen beide lijsten zijn de indicatoren die gevolgd worden. De GMCI is veel breder dan die van het World Economic Forum.
Vergeleken met landen als Duitsland en Zwitserland valt op dat deze twee landen, vanuit een midden-industrie, veel afzet hebben buiten Europa. Hun maakindustrie heeft zich de afgelopen decennia gericht op hoogwaardige producten waar innovatie en kwaliteit van personeel centraal stonden. Beide landen hebben altijd geïnvesteerd in technisch personeel op de verschillende niveaus. Zeker als het gaat om technisch personeel op het uitvoerende niveau, heeft Nederland de bal laten liggen. Daarin zit een duidelijk verschil in Overheidsbeleid. Zowel Duitsland als in Zwitserland is de maakindustrie altijd een prioriteit geweest op verschillende bestuurlijke niveaus .
Waar het GCI blijkbaar minder aandacht voor heeft is de internationale Multi Tier Value Chain. Juist hier zijn de afgelopen jaren belangrijke veranderingen ontstaan. Het aantal Tiers is sterk toegenomen en verder uitgesplitst. Een Tier 3 naar 4 is al vaak een wijziging van honderd naar duizend toeleveranciers. Het beheersen van deze value chain is de grootste uitdaging voor grote ondernemingen.
Een vliegtuig zoals de nieuwste Boeing wordt internationaal gefabriceerd op alle continenten, met 17 direct samenwerkende partners. Het totaal aantal toeleveranciers is vele malen groter. In dit spel is de Nederlandse maakindustrie te weinig aanwezig. Slechts enkele Nederlandse bedrijven spelen hier nog een belangrijke rol, zoals Stork-Fokker.
De grote internationaal opererende ondernemingen zoals Boeing zijn zelf niet in staat om de gehele value chain te beheersen. Ze zijn daarbij afhankelijk van partners die de verbindende schakel zijn en ervoor zorgen dat kwaliteit en snelheid gehandhaafd blijft in de keten. Dat vraagt meer dan onderwijs, investeringen en innovatief onderzoek. Nederlandse bedrijven dienen zich meer te profileren als een duurzame partner die in staat is zich te onderscheiden op factoren zoals procesbeheersing, kwaliteit, innovatie, cultuur verbindend en value chain. Juist Nederland dat zijn sporen heeft in Supply Chain Management, dient in staat te worden geacht om hier grote stappen te zetten.
Dan dient wel de focus te verschuiven van fysieke distributie naar digitalisering. Niet alleen lokaal maar vooral internationaal. De Nederlandse Overheid kan bijdragen door de onderwijs investeringen te intensiveren en haar focus te verbreden van Europa naar specifieke maaklanden zoals in het Verre Oosten, waarbij verbanden worden gelegd tussen de Nederlandse midden-industrie en toeleveranciers die in het Verre Oosten opereren. Hoe beter deze verbanden zijn, des te meer kans en mogelijkheden Nederland heeft om haar maakindustrie te behouden en te versterken.